Kunst langs Rijn en Gouwe

BACK

In zijn De Statua omschreef Leon Bastida Aberti rond 1430 voor het eerst duidelijk het verschil van twee richtingen binnen de beeldhouwkunst: modelleren in gips, was of klei, of hakken in steen. Modelleurs werken door steeds materiaal toe te voegen, waardoor een beeld in volume groeit en langzaam maar zeker vorm aanneemt. Beeldhouwers in de letterlijke zin van het woord nemen met behulp van gereedschappen juist materiaal weg waardoor het beeld ontstaat. Het lijkt alsof de beoogde vorm in een ruw blok steen verborgen zit. Als beeldhouwer sprak Michelangelo over een figuur die in elke steen gevangen zat, die hij graag wilde bevrijden en in contact met de buitenwereld wilde brengen. Rodin ging een stapje verder door dit dynamische leven ook in de huid van zijn beelden zichtbaar te maken.

Ook Sjaak van Rhijn gaat ervan uit dat in een stuk steen iets verborgen zit wat nog niet zichtbaar is voordat hij begint. Echter, het gaat hem niet om een figuur of anderzins een vorm van leven, die zich direct onder het oppervlak zou kunnen bevinden. Het gaat hem meer om een diep in de steen verborgen vorm of structuur. Voor Sjaak van Rhijn is het zijn opdracht die verborgen vorm in een sculptuur zichtbaar te maken. Vaak laat hij zich daarbij leiden door de structuur of natuurlijke vorm van de gekozen steen. Dat sluit mooi aan bij het idee dat in elke steen iets verborgen zit. De keuze voor een bepaalde soort steen vormt het allereerste begin en veronderstelt niet alleen een bepaalde hardheid of structuur maar ook kleur en oppervlak. De intrinsieke structuur van de steen wordt door de kunstenaar in het kunstwerk blootgelegd. Richting en scherpte van het materiaal waarmee Sjaak van Rhijn werkt, is echter het licht. Dat vormt in veel van de beelden een constante, herkenbare factor. Licht maakt niet alleen het natuurlijke oppervlak van de steen en de door de kunstenaar gemaakte vormen zichtbaar, maar in een aantal werken stuurt het de beeldhouwer ook in zijn manier van werken. Licht(werking) vormt zijn uitgangspunt.

Afhankelijk van de gekozen steensoort blijft licht bijvoorbeeld aan de oppervlakte steken, waardoor het samenspel van licht en schaduw een reliëf zichtbaar maakt dat vergelijkbaar is met een landschap in het klein. Echter, licht kan bepaalde stenen ook centimeters diep binnendringen, waardoor het onregelmatige oppervlak juist een beetje wordt verblind, details en schaduwen vrijwel verdwijnen en de heldere kleur van de steen overheerst. In al zijn beelden maakt Sjaak van Rhijn nadrukkelijk gebruik van de specifieke eigenschappen van het gekozen materiaal. Zo heeft leisteen maast een dofgrijze kleur van nature een gelaagde structuur die ook uiterlijk de interne opbouw van de leisteen laat zien. Desondanks zijn ook in leisteen scherpe vormen mogelijk, in hun eenvoud en grijze oppervlak vormen zij een contrast met de natuurlijke grilligheid elders op de steen. Twee uiteenlopende aspecten van één en hetzelfde materiaal worden zo door de kunstenaar in één beeld zichtbaar gemaakt. Licht versterkt die verschillen.

Sjaak van Rhijn werkt naast Belgisch leisteen vooral met Franse kalksteen. Afhankelijk van de soort kalksteen is dit materiaal soms homogeen van kleur en structuur en lijkt het in de ogenschijnlijk zachte uitstraling van het oppervlak eerder met de vingers geboetseerd dan met beitels gehakt. In haar glooiende plasticiteit lijkt de huid eerder op die van het menselijk lichaam dan die van een relatief harde natuursteen. Opnieuw versterkt (zon)licht deze indruk wanneer het enigzins het oppervlak kan binnendringen enhet de steen als het ware haar materiële eigenschappen lijkt te ontnemen. Licht(werking) kan ook gemanipuleerd, dat wil zeggen gestuurd worden door vormen of elementen toe te voegen. Dat kunnen bijvoorbeeld verschillende materialen in een beeld zijn waardoor een boeiend contrast in lichtval, intensiteit en contouren ontstaat. Sjaak van Rhijn werkt ook met lossere vormen van reliëf waarbij stukjes leisteen op stalen pootjes naast elkaar worden geplaatst. Afhankelijk van vorm en richting ontstaat een ruimtelijk patroon zoals de kunstenaar dit heeft nagestreefd. De dichtheid van deze elementen, de onderlinge afstand, de grootte, zij alle bepalen de werking, het plastisch effect van het invallende licht. De kunstenaar is hierbij de regisseur. De ondergrond, of dit nu witte kalksteen is of witgeverfde multiplex, wordt nadrukkelijk bij het effect van het reliëf betrokken. De onderlinge afstand tussen de stukjes bepaalt het aandeel van die achtergrond in het totale kunstwerk. Verdichting doet een soort zwevende vorm ontstaan die zoals bij de eerder genoemde massieve vormen in steen, vloeiend in de massa van de vlakke ondergrond lijkt over te gaan.

Anders dan in die eerdere beelden is hier sprake van het versmelten van verschillende steensoorten. Er lijkt meer sprake van een tekening. Niet toevallig heeft Sjaak van Rhijn dit soort werken ook op papier uitgebeeld, waarbij de ruimtelijke component het echter moet afleggen tegen de duidelijk omschreven vormen en patronen. De verschillende onderdelen domineren ten nadele van de convexe of concave vorm die door het reliëf wordt opgeroepen. De eerdere hoofdrol van het licht is hier die van figurant geworden, plastische vormen worden platte vlakken. Werken op papier en in steen zijn hierarchisch, zij staan volledig op zichzelf en vertellen elk op hun eigen manier de invloed van het licht.

Hans Vogels, 2002
Curator museumgoudA